Asielaanvragen in België ingediend door vluchtelingen die reeds door een andere Europese staat zijn erkend, zijn over het algemeen niet ontvankelijk. A priori vertrouwen de leden van de Europese Unie elkaar om vluchtelingen een adequate en doeltreffende bescherming in al zijn aspecten te bieden.
Als echter kan worden aangetoond dat er in geval van terugkeer een risico bestaat op een wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, kan dit wederzijdse vertrouwen worden ondermijnd. En de verplichting om internationale bescherming te bieden blijft bij het land waar de aanvrager zich daadwerkelijk bevindt.
NANSEN analyseert de wetgeving en de werking van dit mechanisme van wederzijds vertrouwen. En we onderzoeken tot in detail de situaties en omstandigheden die ons dwingen om dit automatische vertrouwen te verlaten. Daartoe wordt de jurisprudentie van alle bevoegde rechtbanken geanalyseerd.Volgens NANSEN zijn de objectieve levensomstandigheden in het land dat asiel heeft verleend, maar ook ernstige persoonlijke omstandigheden, moeilijke toegang tot het land van herkomst en het gebrek aan toegang tot de gezondheidszorg zijn allemaal elementen waarmee in elk van deze gevallen serieus rekening moet worden gehouden.
Lees hier : Personen met een internationale beschermingsstatuut in een andere EU-lidstaat